Ik bezoek een zieke vrijwilliger. Hij weet al een tijd dat hij niet meer te genezen is. Maar nu beperkt de ziekte hem echt. Hij vertelt niet bang te zijn voor de dood en zich vanaf het begin met het onvermijdelijke verzoend te hebben. Hij blijkt zelfs 10 jaar geleden al zijn eigen doodskist in elkaar getimmerd te hebben. Die staat nu op hem te wachten, zegt hij. “Dat is tenslotte ieders plek”, vertelt hij. Hij vraagt me die middag voor zijn uitvaart.

 

Bij het volgende bezoek zie ik een stervende man die op dat moment wakker is, helder van geest en zelfs bij vlagen humoristisch. We komen meteen tot de kern. Het zal niet lang meer duren. Hij zegt het en iedereen bevestigt het. Ik wil het gesprek kort houden. Hij is moe. Als ik daar blijk van geef, zegt hij: “Wil je
wel een beetje meebidden, dat dit goed gaat?” Ik stem daar uiteraard mee in, maar herinner me ook dat de vorige keer de vraag wel of geen ziekenzalving is langs gekomen. “Ik zal voor je bidden”, zeg ik, “Maar misschien wil je nog liever samen bidden?” Hij knikt. “Wil je de ziekenzalving?” “Graag”, antwoordt hij. “Dan ga ik voor je bellen”, antwoord ik. “Nee, jij”, zegt hij , “Bid jij maar, nu!” Zijn vrouw en kinderen stemmen ermee in. Stoelen worden geschoven. We komen bij het bed staan. “Mag ik mijn handen op je hoofd leggen terwijl ik bid?” vraag ik. “Ja. Graag”, antwoordt hij. Dat doe ik. Ik bid uit mijn hoofd (hart). Ik voel hem breken: tranen wellen op. Iedereen is opgelucht: eindelijk tranen! Iedereen huilt mee. Als het gebed klaar is, laat ik mijn handen nog een paar seconden op zijn hoofd rusten. Hij dankt me. Ik vraag of zijn vrouw en kinderen ook even bij hem willen zijn. En ik stap de kring uit. Om de beurt gaan ze naar hem toe. Eén dochter huilt in tranen: “Sorry pap. Sorry.” Hij antwoordt: “Sorry. Ook sorry.” Hij knuffelt en kust zijn dochter en vraagt tenslotte: “Zo goed?” Zij knikt. Als iedereen

is geweest, stap ik de kring weer in. De sfeer is nog geladen. De emoties zitten nog hoog. Ik vraag ze een kringetje te vormen om en mét de zieke en het even stil te laten worden. In die tijd luwt de heftigheid van de emoties. De zieke zegt: “Ik ben trots op jullie. Dank jullie wel.” Iedereen zucht. We bidden nog een onze vader en een wees gegroet. En dan neem ik afscheid van hen, terwijl ze nog rond zijn bed staan. 

Marion Korenromp